Aad Kuijper en Xavier Kat reisden af naar Parijs voor een – naar zou blijken – marathoninterview.
Tovenaar, visionair en enfant terrible- Jean-Marie Guffens is in alle opzichten larger than life. Vraag hem om een interview en het antwoord is nee. Het lukte Xavier op basis van hun lange relatie en na veel soebatten om hem toch daartoe te bewegen. Zes uur later stonden we weer op straat en wist ik één ding zeker: Jean-Marie Guffens samenvatten in 2400 woorden wordt een onmogelijke opgave.
Het is nog vroeg als we aanbellen bij de Airbnb op de Avenue Montaigne in Parijs. Eenmaal binnen ben ik zowaar zenuwachtig als hij naast me komt zitten op de te krappe bank. Hij is klein van stuk maar heeft een uitstraling waar Xavier en ik driemaal in passen. Daarnaast beschikt hij over een haast kamervullende aanwezigheid. Een wijn-worstelaar die me uitdaagt voor een gevecht. Als hij me aankijkt, ben ik de eerste die knippert. Heb ik de juiste vragen, wil hij wel wat kwijt, hoe doe je dat überhaupt, je idool interviewen? Ik hoop op de hulp van Xavier maar die kijkt toevallig net de andere kant op. Niet bang zijn denk ik, en schor steek ik van wal: “Je geeft zelden interviews.”
Je weet niet hoe erg het is om slim te zijn. Het is afgrijselijk want het maakt je sociaal gehandicapt
“Ik verdom het om politiek correct te zijn,” antwoordt Jean-Marie. Hij zet meteen de toon en gaat er eens goed voor zitten. “Daarom zeg ik dingen graag heel sterk,” vervolgt hij, “maar altijd met een context. Alleen zijn de meeste interviewers daar niet in geïnteresseerd. Die zoeken een relletje en weten dat ze dan bij mij aan het juiste adres zijn. Dat weet ook La Revue du Vin de France.” Met plezier haalt hij een herinnering op. “Daarin heb ik de grote Bourgogne terroirs ooit grappend “terroir-caisses” genoemd (geldlades) omdat ze daar niet met wijn bezig zijn maar met geld. Onze Mâcon-Pierreclos ‘Tri de Chavigne’ had toen net blind gewonnen van alle gereputeerde cru’s uit de Côte d’Or. Bij die gelegenheid stelden ze mij de vraag of ik vond dat er grote terroirs en kleine terroirs bestonden. Voor mij bestaan die niet zei ik, de grond en de druiven zijn net zo belangrijk als het jaar en wat de wijnmaker ermee doet.” Hij voegt eraan toe. “Grote terroirs maken lui. Op een zogenaamd “minder” terroir zoals dat van de Mâconnais kan een getalenteerde wijnmaker zelfs betere wijnen maken. Terroiristen noem ik ze ook wel, de boeren met hun “onbetaalbare” akkers, het merendeel is geen wijnmaker maar investeerder. Hun pech is dat ze de grond van hun ouders hebben gekregen en dat ze daarmee geen enkele noodzaak hebben geërfd om dingen anders en misschien wel beter te doen.” Het grand cru terroir als wet van de remmende voorsprong.
Een weggelopen Jehova
Het gesprek komt op de biodynamie die ook in de Bourgogne opgang doet. “Biodynamie is een geloof. Ik geloof alleen wat ik kan begrijpen. En wat ik ruik en proef en zie. Zo had ik de euvele moed om te beweren dat koper in de wijngaard voor geoxideerde wijnen zorgt, wat inmiddels ook bewezen is. Dat werd geciteerd als ‘Guffens zegt: biodynamie zorgt voor geoxideerde wijnen.’ Had ik meteen de volgende rel aan mijn broek hangen. Sindsdien ben ik voorzichtiger geworden en laat ik namen en plaatsnamen weg. Ook laat ik het biologisch dynamische “geloof” met rust zolang ik het maar niet op mijn fles hoef te zetten. Feit blijft dat er in de biodynamie met koper gespoten wordt zogenaamd omdat het een natuurlijk element is. Ik vraag dan: heb je er wel eens een hap van genomen? Nou dan. Dan moet je het ook niet willen gebruiken. Ik behandel mijn wijngaarden met algen, ik maai het onkruid wanneer het moet en zorg dat de grond niet te veel stikstof heeft. Ik werk natuurlijker dan de biodynamie sectaristen. Daarom heb ik geen ziektes, alleen mag ik dat niet zeggen, dat is vloeken in de kerk en dat mag niet van Demeter. Wij maken 400.000 flessen per jaar en doen alles met de hand, ik gebruik geen machines, geen gist, toch zijn er sommeliers die mij niet willen bedienen in een restaurant omdat ze mij als een afvallige beschouwen. Een weggelopen Jehova. Koeienhoorns in de wijngaard begraven, amforen die straling uit het heelal ontvangen; mensen die bij een club horen stoppen met nadenken, biodynamie is verworden tot communicatie voor de bühne.” Hij maakt zich druk en strooit inmiddels met krachttermen. “Er is veel mis in de wijnwereld en ik schijn er een talent voor te hebben om de boodschapper te zijn die iedereen het liefst een kopje kleiner wil maken.”
Journalisten zijn altijd op zoek naar een relletje. Dan zijn ze bij mij aan het juiste adres.
Ik blijf stilstaan bij het woord talent, wat is dat volgens hem? “Talent c’est l’envie, talent is zin,” zegt Jean-Marie met glimmende ogen. Hij raakt op dreef en leest voor uit het nog ongeschreven boek van zijn leven. Hij vertelt waar zijn liefde voor wijn vandaan komt en dat dat niet uit België is. Hoe zijn ouders zelden wijn dronken, behalve Rosé d’Anjou bij de kroketten, als het feest was. Kroketten! Hij lacht schurend terwijl hij terugdenkt aan zijn vaderland, waar hij zelden meer een voet zet. Goede rosé heeft hij leren drinken in de Provence. Daar is zijn liefde voor wijn begonnen en vandaar met hem meegereisd. Van de Provence langs Châteauneuf om te landen in de toen nog onbeminde Mâconnais. Hij vertelt hoe Lucien Peyraud van Tempier hem ooit heeft aangeboden om een domein voor hem te kopen. “Ik was toen 23 en ik had nog nooit iets gepresteerd, maar Lucien zag iets in me.” Waarom heb je dat niet gedaan? vraag ik. “Omdat ik toen al wist dat ik nooit voor een baas zou kunnen werken,” zucht hij. “Ik zou mijzelf niet eens aannemen, ik kan alleen maar doen wat ik zelf denk dat goed is,” zegt hij ernstig.
Een intens leven
“Vind iets waar ge zin in hebt en u wordt gelukkig” Met die opmerking werd Jean-Marie ooit weggestuurd van de toneelschool. Hoe pijnlijk ook, die ervaring heeft hem gevormd. Toen hij daarna werd afgekeurd voor militaire dienst vanwege een autoriteitscomplex vertrok hij met zijn vrouw Maine in 1977 naar Frankrijk. Daar bleek het “iets wat hij wilde” wijn te zijn en zo ontdekte hij zijn talent. “Het gekke is dat ik al in mijn vroege jeugd wist dat ik ergens heel goed in zou worden; ik moest er alleen nog achter komen wat dat was. Nooit gedacht dat het wijn zou zijn. Dat ik goed kon proeven had ik ooit ontdekt bij een Belgische bierbrouwerij, waar ik de monsters mocht keuren. Verder had ik slechts een goede neus en een gezonde nieuwsgierigheid. Pas in Frankrijk ben ik voor het eerst over wijn gaan lezen en leren.” In Davayé, vlak bij Mâcon, schreef hij zich in voor een opleiding en hoewel hij geen Frans sprak, eindigde hij dat jaar als eerste van zijn klas. “Dat was niet zo moeilijk omdat de rest van de leerlingen boerenknechten waren die voornamelijk kwamen om tractor te leren rijden.” Hij lacht zijn schurende lach: “Daarna, zo zul je begrijpen, zijn we nooit meer naar België teruggegaan.” “Het waren intense jaren” verzucht Jean-Marie, “toch heb ik geen tel spijt gehad. Ik geef nog altijd niet om geld en ik ben nog net zo vrij als vroeger, ik doe waar ik zin in heb en volg waar mijn talent me heen leidt.”
Ik heb zoveel meningen dat ik constant daarvan moet veranderen
Toch heb je ooit op het punt gestaan om op te geven, zeg ik. Guffens reist terug in zijn gedachten. “In het begin leefden we in een huis zonder stromend water en hadden we nauwelijks te eten. Ik werkte als knecht voor een wijnboer en verdiende het Smic [minimumloon]. Ik heb alles geleerd ondanks dat ik niks had. Of misschien wel juist daardoor. Ik vergelijk het met koken. Mijn moeder had een keuken vol spullen en kon daardoor niks. Ik had niks en heb daardoor alles zelf moeten leren. Zo pers ik nog steeds als een van de weinigen met een verticale pers. Het succes begon met de aankoop van een verlaten perceel op een van de mooiste hellingen van Pierreclos. Die wijngaard was zo steil dat je ‘m nauwelijks kon bewerken, waardoor niemand ‘m wilde hebben. De doorbraak volgde met de 1982 vintage Pierreclos. De op dat moment nog vrij onbekende advocaat Robert Parker vergeleek die met de grote puligny’s uit de Bourgogne. Ik heb hem toen geschreven dat mijn wijnen echt veel beter waren maar dat dat iets zei over de kwaliteit van de pulignies uit die jaren. Om daaraan toe te voegen, ik ben niet bescheiden maar wel nederig.” Wat deed die erkenning met je? “Erkenning maakt het makkelijker om je wijn te verkopen, zodat je je kunt richten op het maken. In dat opzicht geeft het je de vrijheid om te doen waar je in gelooft. En de vrijheid om niet te hoeven groeien. Verget is nooit gegroeid, Tourettes niet en Closiot nu ook niet. Erkenning is leuk, maar ik heb het niet nodig omdat ik niet bescheiden ben. Bescheidenheid is niet geloven in jezelf. Nederigheid leer je door ziektes, hagel, misoogsten, kortom, door alles wat het leven op je pad werpt.” We spreken over zijn drijfveren. “Mijn vader heeft altijd gezegd dat het nooit wat met me zou worden. Hij wilde dat ik Nobelprijswinnaar werd en kon het niet verteren dat ik de grond ging bewerken. Om die reden heeft hij mij twee jaar niet willen spreken.” Beschouw je wijn als een passie of als een vak? “Beide,” klinkt het resoluut. "Wijn is kunst maar geen vrije kunst. Je hebt geen wit doek, je moet werken met wat je hebt, het terroir, de stokken, het klimaat. Je kunt het maar eens per jaar doen, daarna kun je het niet meer overschilderen.”
Een spel tussen wrangheid en suiker
We hebben het over zijn voorliefde voor wit. “Met wit kun je wat, met rood veel minder. Rood is als vroegtijdig klaarkomen, het gaat op tank met z’n schillen en klaar is kees. Wit vraagt continu om aandacht en zorg, rood om rust en geduld. Misschien dat ik daarom twee vrouwen heb,” schatert hij, om die opmerking meteen te nuanceren met een zucht: “Eén vrouw houdt het niet met mij uit, met z’n tweeën kunnen ze de last onderling een beetje verdelen.” Het interview is nu veertig minuten onderweg en ik begin te begrijpen wat hij daarmee bedoelt. Een aantal jaar geleden kocht Jean-Marie het verwaarloosde Château Closiot in Barsac. Ook daar weet hij fenomenale witte wijnen te maken die in niets lijken op andere witte bordeauxs. Als de pourriture zich vertoont, maakt hij er in de grote jaren zelfs een nu al legendarische barsac-sauternes die wat mij betreft kan wedijveren met Climens en Yquem. Je bent Guffens of je bent het niet.
Als je niks hebt kun je pas iets maken
Ik vraag hem naar zijn favoriete wijnen. “De allergrootste wijnen ter wereld blijven voor mij de sauternes.” Op dit punt begint hij aan een college over zoete wijn. “Weet je waarom die?” zegt hij, “en waarom niet trockenbeerenauslese, chenin of andere zoete wijnen? Omdat die een spel zijn van zuurheid en suiker – maar da’s ketchup ook – terwijl sauternes een spel is tussen wrangheid en suiker. Door de nobele rotting hebben sauternes meer tanninen dan een gemiddelde fles Latour, daarom kunnen ze honderd jaar oud worden. De mooiste die ik ooit dronk? Een Climens ‘21, een Gilette ’37 en ooit Yquem 1901, daar werd zelfs ik sprakeloos van. Daarom maak ik ook geen sauternes in een jaar zonder nobele rotting. Zonder wrangheid is het voor mij geen sauternes.” Volgens Jean-Marie wordt wijn ontworpen in de wijngaard maar gemaakt in de kelder. Hij verklaart zich nader. “Ik ben altijd in de wijngaard maar nooit tijdens de oogst. Dan zit ik in de kelder, soms zes weken aaneengesloten en tot diep in de nacht. Daar wordt de wijn gemaakt, daar worden de beslissingen genomen. Daar bepaal ik de mate van kneuzing, van inweking. Daar beslis ik hoever ik ga met persen. Daar zie ik iedere tros en bedenk ik wat ik met de jus doe, met het bezinksel. Ik doe dat nog steeds allemaal zelf, niet omdat ik een ander niet vertrouw, maar omdat zelfs ik na al die jaren nog steeds niet precies begrijp hoe belangrijk al die beslissingen zijn. Daarom durf ik het aan niemand over te laten omdat ik het niet zeker weet.”
Met pensioen
We gaan eten. “Je weet niet hoe erg het is om slim te zijn,” zegt hij bij het laatste glas. “Het is afgrijselijk want het maakt je sociaal gehandicapt. Ik heb ermee moeten leren leven. Op de lagere school heb ik twee jaar overgeslagen en het gymnasiumexamen heb ik gehaald zonder ooit een proefwerk gemaakt te hebben. Ik vond dat tijdverlies. En ik heb het geluk gehad om over een fotografisch geheugen te beschikken. De laatste tijd word ik wat vergeetachtig dus ik zit nu op het niveau van gewone hoogbegaafden.” zegt hij schertsend. “Daarom moet ik constant iets nieuws doen, omdat ik mij snel verveel en dan onuitstaanbaar word voor mijn omgeving. Iedereen vindt mij fijn voor een uur of een halve dag maar niemand wil mij voor een week. Omgekeerd is dat ook zo. [De Franse schrijver] Céline zei, hoe beter ik de mensen leer kennen hoe meer ik van mijn hond hou. Ik heb nooit van anderen willen winnen, maar slechts willen doen wat ik kan op mijn manier.”
Daarmee brengt hij het gesprek op het onderwerp dat al enige tijd als een olifant aan tafel zit, het naderende pensioen. “Ik ben een acteur die niet meer in alle films moet spelen, die steeds meer zijn publiek kiest. Ik heb genoeg rollen gespeeld, genoeg wijn gemaakt, ik hoef niks meer te bewijzen. Wat ik trouwens nooit heb gedaan, zolang ik maar de beste was.” Weer die plagerige lach, Jean-Marie schept er duidelijk genoegen in om uit de pas te lopen. Hij wil volgens mij niet dat Jean Marie mensen hem aardig vinden omdat hij zo zijn onafhankelijkheid behoudt, hij wil geen publiek bezit worden. Het is iets wat veel kunstenaars hebben. En Jean-Marie is een kunstenaar. Ook in het leven, met drie chateaus in even zovele windstreken en het succesvolle Verget. Ik kijk naar hem, deze man gaat nooit met pensioen. Dat hoop ik voor mezelf als liefhebber, maar ook voor hem als maker. Hij moet alleen zorgvuldig zijn rollen kiezen. “Misschien toch dat boek schrijven,” verzucht Jean-Marie met vochtige ogen. Om zijn kwetsbaarheid meteen van tafel te vegen met een grap: “Een boek over het interessantste onderwerp dat ik ken, mezelf.”
Wijn wordt ontworpen in de wijngaard maar gemaakt in de kelder
Gaande het zes uur durende gesprek dringt de vergelijking zich steeds sterker aan mij op: Jean-Marie Guffens ís zoals zijn wijnen, in het begin gesloten, reductief zelfs, maar tijdens het walsen openbaart hij zich, dan toont hij zich rijk en gul, nergens ketchup, met genoeg bitter door het bezinksel der jaren, iedere slok anders, soms overdonderend, dan weer heel ingetogen, en het mooie is: hoe ouder hij wordt, hoe interessanter. Het maakt me benieuwd naar zijn komende jaargangen.
Ik wil stoppen voor ik mijn zin verlies